Levensvormen

Eeerbetoon aan Raunkiaer 
Raunkiær (1934) heeft planten ingedeeld naar de plaats van het groeipunt gedurende het ongunstige seizoen, waarbij de plant het vermogen behoudt om deze moeilijke omstandigheden te doorstaan (zie lijst en figuur hieronder). Deze ongunstige periode kan, al naar gelang de plek op aarde, bijvoorbeeld een koude winterperiode of een droge zomer zijn. In onze streken komen de groeipunten in het ongunstig seizoen meestal neer op winterknoppen. De volgende verdelingen worden onderscheiden:
 
  • Epifyten: groeien op of zijn aangehecht aan andere levende planten {Gr. epi = boven; phyton = plant}
  • Phanerofyten: groeipunt in ongunstig seizoen minstens 50 cm boven de grond, vaak op stammen (bijv. bomen, heesters, lianen){Gr. phanero = zichtbaar}
  • Chamaefyten: groeipunt in ongunstig seizoen tot ongeveer 50 cm boven de grond (bijv. veel overjarige kruidgewassen){Gr. chamai = dichtbij de grond}
  • Hemicryptofyten: groeipunt in ongunstig seizoen op of net iets onder de grond {Gr. hemi = half; crypto = verborgen}
  • Therofyten: als zaad (éénjarige planten){Gr. theros = het goede jaargetijde}
  • Cryptofyten of Geofyten: groeipunt in ongunstig seizoen onder de grond (bijv. Crocus){Gr. geo = aarde}
  • Helofyten: groeipunten (winterknoppen) onder water, bloeiende delen boven water (bijv. Stijve Zegge){Gr. helos = moeras}
  • Hydrofyten: waterplanten (bijv. Witte Waterlelie){Gr. hydros = water}
Deze levensvormen komen niet gelijkmatig verdeeld over de aarde voor. Iedere klimaatzone kent zijn eigen spectrum aan levensvormen. Zo komen in de tropen relatief veel Phanerofyten (bomen) voor, in een aride klimaat (woestijn) relatief veel éénjarigen (Therofyten), en in een meer gematigd klimaat relatief veel Cryptofyten en Hemicryptofyten (rozetplanten, planten met wortelstokken, bollen, knollen).
 
Voornaamste levensvormen volgens Raunkiaer
levensvormen volgens Raunkiaer

 
Door vast te stellen welk aandeel de verschillende levensvormen hebben in de flora van een bepaald gebied, krijgt men een oecologisch spectrum of levensvormen spectrum dat een bepaalde samenhang vertoont met het klimaat van een gebied (tabel hieronder). Opvallend is het grote aandeel bomen en struiken (Phanerofyten) in de tropen. In het koude arctische klimaat ontbreken phanerofyten vrijwel geheel, het aandeel van planten met knoppen net boven de grond, aan het oppervlak of in de grond is groot (95 % Cham+Hemi+Geo). In het droge subtropische klimaat (woestijn, aride gebied) nemen de eenjarigen (Therofyten) een groot aandeel van de vegetatie in.
 
Spectrum van levensvormen volgens Raunkiaer in verschillende klimaatzones
Spectrum van levensvormen volgens RAUNKIAER
Aangegeven is het percentage planten dat tot een bepaalde levensvorm behoort. Een "normaal spectrum" betreft de verdeling van alle hogere planten tezamen. Grote phanerofyten: bomen; kleine phanerofyten: struiken en dwerfstruiken.

 
Wel is het van belang er van doordrongen te zijn dat veel van de huidige vegetaties zich niet in een climax-stadium bevinden. De mens heeft op de samenstelling van veel biotopen een sterke invloed gehad. Toch heeft het systeem van Raunkiær een handvat gegeven om na te denken over een wezenlijke, tot nu toe onbeantwoorde vraag: Hoe komt het dat in zeer verschillende flora-gebieden planten voorkomen met een vrij voorspelbaar spectrum aan levensvormen?
 
Referentie: Raunkiær (1934) The Life Forms of Plants and Statistical Plant Geography.Oxford University Press.

http://www.vcbio.science.ru.nl/virtuallessons/landscape/raunkiaer/print/

laatst aangepast: 1 okt 2011